Bron 1: Het leven in de vlasfabrieken


De grootste vijand daarbinnen is het stof der karden en hekelkotten, de waterdamp der continues* en de kleine lonen die men betaalt. Waar geen lucht binnendringt, daar komt de geneesheer binnen, zegt het spreekwoord. Ganse dagen staat de vrouw in de continues, omringd door een dichte warme massa waterdamp, die op sommige ogenblikken zo dik is dat men elkander niet meer herkent. In het winterseizoen hoort men terecht klagen over ongezond weer omdat het zo smoort. Wel, de meisjes in de continues staan jaar in jaar uit in zo een weer hun afmattende arbeid te verrichten. Daarbij veroorzaakt de damp nog wat anders. Wat hij ook doet door de lage zoldering, hij klampt zich eraan vast, waarna hij verkoelt om dan heel de tijd neer te vallen in de vorm van waterdruppeltjes op de hoofden van de arme slavinnen. Zou men niet zeggen het slachtoffer te zijn van een geraffineerde inquisiteur? Ziedaar dus één van die dingen die u zullen vermoorden wanneer gij uw brood moet verdienen in de continues. Voor wat de stofzalen betreft is het nog erger. Verbeeld u de grote zalen waar de mechanieken op elkaar geduwd zijn en bijna al de ruimte innemen, die door hun werking de overige lucht vullen met dikke stofwolken. Een oorverdovend gerucht overheerst alles. Het is in deze atmosfeer dat kinderen en vrouwen hun werk moeten verrichten. In sommige afdelingen is het stof zo overvloedig aanwezig, dat men zich een band voor de mond bindt om er niet door te stikken.


Naar: De Vlasbewerker, maandblad van de socialistische vlasbewerkers en bewerksters, 1886, Uitgeverij Baert uit Gent.
*continue: een onderdeel uit de vlasverwerking, waarbij de grove linten vlas in bakken heet water (60 - 80 graden) terechtkwamen om er draden van de te maken. Het hete water zorgde voor enorm veel stoom. Daardoor stonden de arbeiders steeds in het water en liepen ze met natte kleren rond, wat op termijn voor de nodige fysieke problemen zorgde.

Bron 2: Over de leef-, woon- en werkomstandigheden begin 20ste eeuw


Het is onbetwistbaar dat de woning grooten invloed op den mensch uitoefent. De woning is de weerspiegeling zijner bewoners. Aan het huis en zijne inrichting zal men kunnen vaststellen wat graad van ontwikkeling, wat karakter, zelfs wat streven de bewoners hebben. Veel meer. De mensch zet zijnen stempel veel dieper in zijn tehuis dan in zijne kleederen, en in den opschik van zijn persoon. Van haar hangt niet alleen onze gezondheid in hooge mate af, maar het geluk van ons leven en zelfs onze zedelijke waarde.
Wanneer wij nagaan hoe nog duizende en duizende menschen leven, in muffige, donkere, slecht verlichte en verluchte woningen, te kleine kamers of te besloten steegjes waar bij het intreden den adem u door de bedorvene atmospheer als afgesneden wordt, waar een onnoemelijken walgelijken geur de lucht bezwangert, waar men als in het half duister ronddoolt, waar gene geschikte plaats is om huisraad te bergen of huisbenoodigheden te stellen om te koken, te eten, te slapen, zich te kleeden, te leven; waar zorgeloosheid u overal aankomt, waar geene blijde kleuren, geene versiering, niets opwekkends aanwezig is.
Wanneer wij dat nagaan, dan stellen wij ons de vraag: 'Kan voor die bewoners van die krotten, het leven eenige waarde hebben? Zijn de wezens, die in zulke omgeving wonen, wel vrije menschen, met waardigheidsgevoel, of wel slaven, die, na als honden behandeld te zijn in de smerige omgeving waar zij arbeiden, ook slechts een hondenkot vinden om te rusten en langzaam te verkwijnen!'.
Men zal zich afvragen: 'Waarom willen de menschen in zulke krotten wonen?' De eerste die hen daartoe dwingt heet Geldgebrek, de tweede Onwetendheid.

Uit: K. Beerblock, Verspreide socialistische schriften, 1910. Uitgeverij Dageraad, Sint-Niklaas

Bron 3: Uit het arbeidsreglement van een Boomse steenbakkerij, 1880


Verlettende door dronkenschap zal hij eene boet betalen van vijf franken per dag en het bedorven goed ook nog erbij vergoeden.

Uit: P. De Niel, Waar zullen we dan onze afdragers halen? Kinderarbeid op de steenbakkerijen in de Ruppelstreek, 2000. uitgeverij EMABB, Boom.

Dronkenschap werd zwaar beboet, want als één lid van een ploeg door dronkenschap verstek moest geven, werden de andere leden van de ploeg tot werkloosheid gedwongen. Zij waren in hun werk immers afhankelijk van elkaar. Als een steenmaker niet kon werken, waren de twee afdragers, en de kleiopzetter daarvan het slachtoffer.

Bron 4: Evolutie beluiken, beluikhuizen en aantal bewoners in Gent, 1860-1910.


Naar: A. Declerq, De beluiken in het kader van de stadsrenovatie te Gent, RUGent, 1976. Gent

Bron 5: Weekinkomsten van een gezin uit Rijsel, ca. 1848.


Uit: J. Demey en R.C.F.Dhondt, Onze tijd in documenten, 1973. Uitgeverij Van In, Lier

Bron 6: Dokter de Mayer over het gebruik van het loon in de steenbakkerijen, 1886.


Trouwens, iedereen weet hier uit ondervinding dat het verhoogde loon niet echt voordelig is voor de fabrieksarbeider. Die is nog het gelukkigst wanneer hij juist het bedrag voor zijn onderhoud verdient, want zelfs wanneer het loon verhoogt, werkt hij minder en geeft hij zich des te meer over aan de drank. Zelfs hun vrouwen, tenminste zij die zuinig zijn, zijn die mening toegedaan.
Uit: M. Proost, Sociale toestanden in de steenbakkerijen te Boom en Niel 1884-1902, 1970. Gent.

Bron 7: Het truckstelsel


Beerblock legt mij uit hoe, ondanks de wet op het betalen van de lonen, het trucksysteem heeft voortgewoekerd en tot op de dag van vandaag nog voortwoekert in Vlaanderen, en in Zele in het bijzonder. De arbeiders waren verplicht brood, kruidenierswaren, stoffen en kramerswaren te kopen in de winkels van de patroons. Men heeft me twee wevers aangewezen, de één was 53 jaar oud, de ander 62, die hun loon nooit in geld hadden ontvangen. Anderen kregen bovenop hun koopwaar nog 3 of 4 frank per week. Maar wat moest een arbeider dan doen als hij geld nodig had voor dingen die zijn patroon niet verkocht? Hij verkocht zijn waar opnieuw aan de patroon. Hij had bv. brood gekocht tegen 34 centiem de anderhalve kilogram. Wel, de patroon kocht dat brood weer op voor 28 centiem, dus met 6 centiem winst. En dan moet je nog bedenken dat het brood van de coöperatief maar 30 centiem kost: de patroon had dus in feite 10 centiem zuivere winst gemaakt.
Uit: A. De Winne, Door arm Vlaanderen, 1903.
Auteurs: August De Winne, Edward Anseele, Karel Beerblock, M Lefébure
Uitgeverij: Samenwerkende volksdrukkerij, Gent

Bron 8: De visie van fabrikanten en ouders op kinderarbeid, 1843-1848


  1. Vanuit het standpunt van de fabrikant
    Kinderen zijn goedkoper dan volwassen arbeiders. Zo kan men de kostprijzen drukken en kan men in concurrentie treden met de vreemde producten. Ze hebben ook een grotere handigheid in het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, bv. om te kruipen tussen de raderen van de machine, om de draden vast te knopen aan een weefgetouw.
  2. Vanuit het standpunt van de ouders en de kinderen
    De jonge arbeiders, hoe gering hun loon ook is, verhogen door hun arbeid de inkomsten van de familie. Ze verwerven werkzame gewoontes en, door het aanleren van een nuttige stiel bereiden ze zich voor om hun eigen onderhoud te verdienen, en om voor zichzelf in te staan. Werkzaam onder de blik van hun ouders, kunnen ze zo geen gewoontes van luiheid en schelmerij verwerven.
Naar: enquête sur la condition des classes ouvrières et sur le travail des enfants, 1848.
Auteur: ministerie van Binnenlandse Zaken, uitgeverij: Lesigne, Brussel

Bron 9: Andrew Ure


Bron 10: Betty Harris, age 37


I was married at 23, and went into a colliery [mine] when I was married. I used to weave when about 12 years old; can neither read nor write. I work for Andrew Knowles, of Little Bolton (Lancs), and make sometimes 7 shillings a week, sometimes not so much. I am a drawer [someone who pulls coal carts], and work from 6 in the morning to 6 at night. Stop about an hour at noon to eat my dinner; have bread and butter for dinner; I get no drink. I have two children, but they are too young to work. I worked at drawing when I was in the family way. I know a woman who has gone home and washed herself, taken to her bed, delivered of a child, and gone to work again under the week.

I have a belt round my waist, and a chain passing between my legs, and I go on my hands and feet. The road is very steep, and we have to hold by a rope; and when there is no rope, by anything we can catch hold of. There are six women and about six boys and girls in the pit I work in; it is very hard work for a woman. The pit is very wet where I work, and the water comes over our clog-tops always, and I have seen it up to my thighs; it rains in at the roof terribly. My clothes are wet through almost all day long. I never was ill in my life, but when I was [recovering from birth].

My cousin looks after my children in the day time. I am very tired when I get home at night; I fall asleep sometimes before I get washed. I am not so strong as I was, and cannot stand my work so well as I used to. I have drawn till I have bathe [scraped] skin off me; the belt and chain is worse when we are in the family way. My feller (husband) has beaten me many a times for not being ready. I were not used to it at first, and he had little patience.

I have known many a man beat his drawer. I have known men take liberties with the drawers, and some of the women have bastards.

Title: The Physical and Moral Condition of the Children and Young Persons employed in Mines and Manufactures.
Published in London by John W. Parker in 1843.
Author: Commissioners for Inquiring into the Employment and Condition of Children in Mines and Manufactories.

Bron 11: Het werkmansboekje


Iedere arbeider was verplicht een werkmansboekje te bezitten.

Het bevatte inlichtingen over de arbeider, over zijn werkijver en zijn doen en laten in de fabriek.

De patroon bewaarde het boekje. Hij kon het willekeurig achterhouden of er een ongunstige beoordeling in schrijven.

Hierdoor kon de arbeider zeer moeilijk nog aan een nieuwe baan geraken. Het werkmansboekje was in de Franse tijd ingevoerd en bleef in de Belgische wetgeving behouden.

Het boekje bevatte naast een persoonlijk evaluatieformulier ook een uittreksel uit de arbeidswet-geving Hieronder vind je een voorbeeld uit Gent, 1842.

"Art. VII. Alle verbond tusschen werklieden om op een en denzelfden tyd optehouden van werken: het werk in zekere werkplaetsen te verbieden, te belette van er zich te begeven en er te blyven voor of na zekere uren; en in 't algemeen om de werken te schorsen, te beletten of verdieren, zal worden gestraft, indien er pooging of begin van uitvoering is geweest, met eene gevangzetting die geene drie maenden mag te boven gaen."

Uitgeverij: Gysdaele, Gent
Pioneer 5 leerboek, Uitgeverij De Boeck, 1ste druk, 2013

Bron 12: Over de vlasfabrieken


E. Anseele spreekt op 30 januari 1895 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers in Brussel. In de notulen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers staat het volgende: De vlaswieken moeten koken om gesponnen te worden.

het water waarin ze koken geeft zo dikke dampen af, dat de spinsters op een afstand van 2 tot 3 m elkaar niet zien.

Druppels water vallen van het plafond in de hals van de spinstrs. Slijk wordt op hen geworpen.

Een grote hitte heerst in die werkplaatsen: op 4 juni werd als hoogste temperatuur 49 graden gemeten, als laagste 46. In zulke omstandigheden moeten arbeiders en werksters 80 uur per week werken!

Notulen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, geschreven door E. Anseele. Verslag genoteerd te Brussel in 1895.

Bron 13: Voeding van de Gentse textielarbeiders in 1845 (uittreksel uit een officieel medisch rapport)


Ze gaan met een lege maag naar hun werk. Om 8 uur eten ze boterhammen als ontbijt.

Hun middagmaal bestaat uit karnemelkpap of een dunne soep, die gewoonlijk bereid wordt met prei en met aardappelen, en uit aardappelen aangemaakt met azijnsaus of vermengd met alledaagse groenten, zoals kolen, wortelen, uien... Ze ronden de maaltijd af met één of twee boterhammen.

Al ze 's avond thuiskomen, eten ze nogmaals aardappelen en een stuk brood.

De gewone drank van de arbeider is een flauw aftreksel van cichoreikoffie, aangelengd met wat melk.

Zo is het gewone menu van de arbeiders. Grotere of kleinere varianten doen zich voor naargelang hun inkomsten. De meesten voegen er één of twee keer per week vlees en bier aan toe. Op vastendagen eten ze mosselen of stokvis.

MARESKA, D. en HEYMAN, J. Enquête sur le travail et la condition physique et morale des ouvriers employés dans les manufactures de coton, à Gand. Gent, 1845
Uitgeverij: Ghyselynck

Bron 14: Het arbeiderskind


1844 omschreef een geneeskundig onderzoek van de Académie Royale de Médecine :

Het (arbeiderskind) is mager en verschrompeld en vertoont alle tekenen van verval, bleekzucht, kliergezwellen en rachitis*.
Op het magere, vale gezicht ligt een trek van lijden. De spieren zijn nauwelijks ontwikkeld, de buik is gezwollen, de spijsvertering is meestal moeizaam en gaat gepaard met zure oprispingen.

Het kind klaagt over hoofdpijn, buikloop en darmkolieken. Het groeit traag en onregelmatig en de lichaamsgestalte blijft onder het gemiddelde.

In: Kinderarbeid van omstreeks 1800 tot 1914 / Samengest. door René de Herdt en Bie de Graeve, Gent : Stad Gent. Dienst voor culturele zaken, 1979.

Bron 15:


Uit: De Schelde van 23 februari 1860:

"Een werkman die sinds enige dagen werkte aan het lossen van een schip guano, dat zich op de rede bevindt, had zoveel jenever gedronken, dat hij in bedenkelijke staat naar zijn woning is overgebracht, alwaar hij 's anderendaags aan de gevolgen zijner dronkenschap is gestorven."

De Engelse ziekte (rachitis) is een aandoening van je skelet. Deze aandoening begint in de kinderjaren door een tekort aan vitamine D. Hierdoor ontstaan kromme benen.

De naam voor deze ziekte is ontstaan doordat deze in de 19e eeuw veel voorkwam in de arme steden van Engeland. De kinderen die aan deze ziekte lijden kwamen zelden buiten, omdat ze veel moesten werken.

Hierdoor kregen ze te weinig zonlicht, waardoor de botgroei verstoord raakte.

Tegenwoordig komt de Engelse ziekte weinig meer voor, omdat elk kind extra vitamines krijgt en het voedsel door de toenemende welvaart veel gevarieerder en gezonder is geworden.

Uit: Pioneer 5, © 2013 uitgeverij De Boeck nv, Berchem
Auteurs: Maarten Smeulders, Ingrid De Leus, Wouter Van Der Spiegel, Rogier Paeps, Claude Duhamel

Bron 16: Drankbestrijding via de school, 1900. (Uit: P. Anri, De fouten der kinderen)


Een lichte handenarbeid en schoolwandeling mogen aanbevolen worden.
Handenarbeid, want aldus wordt, meer misschien nog dan de geschiktheid, de lust tot bezigzijn in later jaren aangekweekt;
en de man die zijn huisje lakt en verft, zijn tuintje omspit, een voetbankje of een rijtuigje of eene slee knutselt voor de kinderen,
heden een slot herstelt, toekomende week zijn uurwerk kuischt, die is in den regel geen verstokte drinkebroer.

Schoolwandelingen, want aldus wordt het huisgezin misschien opgewekt om ook het bladerrijke plekje eens op te zoeken, waarvan een der kleinen met zooveel geestdrift is komen spreken.

En door het kind moeten wij op den ouder trachten te werken. We nemen den knaap wel als boodschapdoener om ons 't spaargeld der ouders te brengen; waarom nemen wij hem niet als bemiddelaar om zijne ouders, uit de bibliotheek een onderhoudend boek te dragen, of 't programma van deze voordracht, dit concert, gene vereeniging, of de samenvatting van deze bespreking, of misschien eene plaat tot versiering van den huiswand?

Ofwel, onverschillig als Jan en alleman, berekent de drinker niet hoeveel geld de drank verslindt. Laat het kind dan die berekening maken, ter school en te huis, en overschrijven in 't net: ze zal indruk maken op 't kind zelf, ze zal misschien ook onder de oogen komen van de onbezonnen vader.

gepubliceerd in Gent

Bron 17: Loon en levensvoorwaarden vande fabrieksarbeiders 1789-1850, in 1960 gepubliceerd in het tijdschrift Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België door Denise De Weerdt op p. 69-82.


Bron 18:


Uitgeverij: Vie ouvrière, 1980. Gepubliceerd in Brussel

Bron 19: Arbeidsduur, de telling van 1896



Geschreven door Maes, Jef, Guido Muelenaer, en Kristien Van Rie.De Werkdag : De Geschiedenis Van De Strijd Voor Arbeidsduurvermindering.Gepubliceerd in Berchem door uitgeverij EPO in 1985.

Bron 20: Bouwvallig en onbewoonbaar



Uitgeverij Impr. des Institutions de prévoyance

Bron 21: Budget van een Vlaamse vlaswever


in 1960 gepubliceerd in het tijdschrift Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België door Denise De Weerdt op p. 69-82.

Bron 22: A Memoir of Robert Blincoe, geschreven door John Brown, uitgegeven door J. Doherty in 1829 en uitgegeven te Manchester.


A girl named Mary Richards, who was thought remarkably handsome when she left the workhouse, and, who was not quite ten years of age, attended a drawing frame(*), below which, and about a foot from the floor, was a horizontal shaft(*), by which the frames above were turned. It happened one evening, when her apron was caught by the shaft. In an instant the poor girl was drawn by an irresistible force and dashed on the floor. She uttered the most heart-rending shrieks! Blincoe ran towards her, an agonized and helpless beholder of a scene of horror. He saw her whirled round and round with the shaft -he heard the bones of her arms, legs, thighs, etc. successively snap asunder, crushed, seemingly, to atoms, as the machinery whirled her round, and drew tighter and tighter her body within the works, her blood was scattered over the frame and streamed upon the floor, her head appeared dashed to pieces -at last, her mangled body was jammed in so fast, between the shafts and the floor, that the water being low and the wheels off the gear, it stopped the main shaft. When she was extricated, every bone was found broken - her head dreadfully crushed.

*Drawing frame: weefgetouw
*Shaft: stang, drijfas