Op 28 april 1716 vertrok het schip De Nieuwe Post, uitgereed door de kamer Stad en Lande (Groningen), uit de Republiek. De schipper, Thomasz Jansz van Serat, had al eerder voor andere kamers van de WIC gewerkt en ook al een slavenreis naar Curaçao meegemaakt. Na ruim twee maanden, op 6 juli 1715, werd de Afrikaanse plaats Axim bereikt. Er was door de bewindhebbers toestemming gegeven om daar water en brandhout in te nemen en al handelend naar Elmina af te zakken, hetgeen niet gebruikelijk was. Vanuit Elmina werd opdracht gegeven aan de opper-commies van Axim om assistentie te verlenen aan de Nieuwe Post en een timmerman en metselaar ter beschikking te stellen voor het bouwen van een "slavencombuis" en verdere voorzieningen om het schip voor slavenvervoer gereed te maken.

Ook werd De Nieuwe Post een scheepje tegemoet gezonden om goederen en personen aan boord van de Nieuwe Post die voor Elmina bestemd waren over te nemen. Van Serat zou dan meteen kunnen doorzeilen naar de uiteindelijke bestemming op de Afrikaanse kust, Angola. Maar Van Serat maakte daarvan geen gebruik. Hij zakte rustig de kust af. Hij kocht bij Kaap Lahou 7 mannen en 8 vrouwen en veroverde een Portugees schip waarbij hij 32 slaven buitmaakte. Half augustus bereikte het schip de monding van de Volta , waar opnieuw een vaartuig uit Brazilië werd veroverd. Dit maal betrof het een schip dat van een pas was voorzien door de autoriteiten in Elmina en dus niet illegaal op de kust verbleef. Van Serat voerde deze verovering onder Franse vlag uit.

Daarna nam hij op weg naar Loanga nog twee Portugezen en de lorrendraaier Vlissings Welvaren. In totaal werden uit al deze vaartuigen 343 slaven overgenomen. Met de 120 mannen en 45 vrouwen die uiteindelijk Loango werden aangekocht nam de Nieuwe Post in totaal 559 slaven aan boord. Op 20 november 1715 werd de steven naar Curaçao gewend. Het schip had toen ruim vier maanden langs de Afrikaanse kust gezeild.

Detail van 'De Goudkust in Guinea'