Op de plantages konden de slaven enigszins van de reis herstellen, al werden zij daar ook aan het werk gezet. Om hun conditie op peil te brengen kregen zij wel vlees en vers fruit, maar het standaard voedsel bestond voornamelijk uit "kleine maïs" (Sorghum). Een medicinae doctor en diverse chirurgijns waren door de Compagnie met de medische zorg van de slaven belast. Daarnaast waren ook de vaste slaven van de WIC onontbeerlijk bij de opvang en verzorging van de nieuwkomers. Op haar plantages op Curaçao en ook op Bonaire had de WIC begin achttiende eeuw totaal zo'n 500 tot 600 vaste slaven tewerkgesteld bij de verbouw van kleine maïs en het hoeden van vee. Dit was van groot belang voor de voedselvoorziening van de slaven die als "handelsvoorraad"op het eiland verbleven.

Een regelmatig terugkerend probleem was echter dat de regentijd vaak te laat inzette of dat er te weinig regen viel. Een slechte oogst of een misoogst was dan het gevolg, terwijl ook veel vee door de droogte omkwam. Dan moest regionaal voedsel worden ingekocht of met grote spoed vanuit de Republiek worden aangevoerd. Vlees en vers fruit werd gedurende de eerste tijd na aankomst wel aan de slaven verstrekt, maar het is de vraag of dit ook het geval was wanneer zij onverhoopt langer in 'depot' verbleven door gebrek aan vraag. De kosten van onderhoud mochten niet te hoog oplopen. Aan slechts enkele van de vaste slaven van de WIC werd regelmatig vlees gegeven. De meesten ontvingen niet meer dan een rantsoen kleine maïs.

Sedert de zeventiende eeuw had de WIC een universitair geschoold arts, een medicinae doctor, op Curaçao in dienst. Daarnaast stonden er een aantal chirurgijns op de loonlijst. Deze uitgebreide medische staf was er in de eerste plaats voor de negotieslaven (de slaven die voor de handel waren bestemd). Er was een vaste chirurgijn gestationeerd op plantage Hato, waar ook een aparte ziekenbarak was. Er waren ook enkele slaven van de Compagnie door de chirurgijns opgeleid om medische handelingen te kunnen verrichten. Tenslotte waren er ook vier slaven, twee oorspronkelijk afkomstig van de kust van Guinee en twee uit het Loango-Angola gebied, die niets anders deden dan zich met de opvang van en het toezicht op de nieuw aangekomen slaven bezig houden. Aan hun diensten werd veel belang gehecht door de Compagnie.

Lees meer over de slaven in opstand

Plantages op Curaçao