De WIC kocht slaven in verschillende gebieden op de Afrikaanse kust. De belangrijkste waren: de Goudkust, de daaraan grenzende Slavenkust en het gebied ten noorden van de monding van Kongo dat werd aangeduid als Loango-Angola. De WIC had in de twee eerstgenoemde gebieden vestigingen in de vorm van forten of handelsposten. De hoofdvestiging was in Elmina. Vanuit de forten en handelsposten werden de slaven ingekocht via Afrikaanse makelaars. Dit gebeurde ook wanneer er geen slavenschepen lagen te wachten. In afwachting van hun transport werden de slaven opgesloten. In Elmina was een kerker die enkele honderden personen kon herbergen. Op andere plaatsen werd de menselijke koopwaar opgesloten in 'tronken', door palissaden omgeven terreinen. Waar de Compagnie geen vestiging had, zoals in Loango-Angola, werden de slaven vanaf de schepen ingekocht.

De schepen voeren langs de kust totdat een makelaar van slaven op het strand verscheen. Het kon weken of zelfs maanden duren voordat een armasoen compleet was en de oversteek van de Atlantische Oceaan kon worden aangevangen. De aangeboden slaven bestonden vooral uit in oorlogen tussen Afrikaanse staten gemaakte krijgsgevangenen, maar het konden ook mensen zijn die als slaaf geboren waren of die door een misdaad of schuld in slavernij waren gekomen. Daarnaast konden zij het slachtoffer zijn van georganiseerde slavenraids in het binnenland. Nadat de slaven waren aangekocht door de WIC, werden zij gebrandmerkt en geregistreerd.

Lees meer over het transport van de slaven

Fort Elmina